Op deze blog proberen we je op de hoogte te houden van de geschiedenis van het gezelligste stadje van Vlaanderen.
Niet altijd de grote onderwerpen, misschien wel meer de kleine dingetjes die jou ook kunnen interesseren.

zondag 17 maart 2013

100 Jaar Lierse Scouts


De Amerikaanse zaakgelastigde Hugh Gibson reisde in de begindagen van de Eerste Wereldoorlog regelmatig door de krijgslinies. Zijn reisverslagen verschenen in Amerikaanse kranten. Op een van zijn tochten kwam hij in Lier terecht en maakte hij deze foto met twee Lierse scouts op de voorgrond en het Lierse stadhuis op de achtergrond. We denken dat deze opname moet dateren van eind augustus 1914 en is tevens de oudste foto van de Lierse scouts dat we kennen.

Uit: GIBSON Hugh, A Journal From Our Legation in Belgium. New-York, 1917, pp. 140-141.


Het ontstaan van scouting in België is heel logisch te verklaren. Omdat scouting een Engelse creatie is, zal het ook binnen Anglicaanse genootschappen voor het eerst opgang maken. Omdat Brussel en Antwerpen een belangrijke commerciële functie hebben, tellen ze een grote populatie Engelsen. In die twee steden zullen scoutsgroepen vervolgens opgericht worden.
Een zekere W.W. Clarke, hoofd van de Anglicaanse gemeenschap in België, volgt de evolutie van scouting in Engeland op de voet en wil vervolgens een zelfde beweging introduceren bij zijn Anglicaanse jongeren. Hij vormt zo een eerste Boy Scouts patrouille onder leiding van Harold Parfitt, een 28-jarige Brit. Deze scoutsgroep speelt aanvankelijk in het Ter Kameren Bos en het Zoniënwoud waar hij opgemerkt wordt door Henri Depage, de zoon van Antoine Depage. Antoine Depage is dokter en tevens voorzitter van het Rode Kruis van België. Zijn zoon Henri wil dolgraag meedoen met de Boy Scouts en Antoine Depage stimuleert zijn goeie vriend Pierre Graux, een advocaat, om ook zijn zonen te laten inschrijven. Antoine en Pierre gaan zich ondertussen informeren bij Clarke en Parfitt over deze nieuwe pedagogische methode.
Antoine Depage en Pierre Graux treden snel toe tot het comité van de Boy Scouts patrouille en proberen de scouts financieel te steunen. Zij hebben een pluralistische opvoeding van de jeugd op het oog en opteren voor een nationale organisatie voor scouting in België. Het opgerichte comité gaat op zoek naar een nieuw lokaal en stelt Parfitt aan als Chief Scoutsmaster. 'Op 23 december 1910 wordt de Algemene Raad van Scouting in België opgericht en met een nieuwe naam: de Boy Scouts van België.' De eerste Algemene Raad bestaat zowel uit militairen als uit vertegenwoordigers van de liberale burgerij en van de conservatieve adel. Dit benadrukt nogmaals de pluralistische ingesteldheid van de organisatie.
Toch wijkt het Belgische model van scouting af van het Engelse voorbeeld. In de scoutsbelofte zweert men niet trouw aan God wat in Engeland wel het geval is. Tegenstanders van de Belgische Boy Scouts gebruiken dit als argument om de anti-klerikale houding van de beweging aan te tonen. Ook de leuze ”Be Prepared” wordt in België veranderd tot “Honour”. Op de eerste plaats staat dus de waardigheid van de scout en niet de trouw tegenover God. Het officiële kenteken is de vijfpuntige ster.
Na de oprichting van het comité en de nodige toestroming van financiën en schenkingen, krijgt onze Chief Scoutsmaster, Parfitt, de opdracht om een aantekenboekje voor de Boy Scout op te stellen, geschoeid op het Belgisch model. Hij leidt de eerste BSB-troep in Brussel. Op 18 juni 1911 wordt de eerste BSB-troep Honneur erkend door het Algemene Comité in het Ter Kamerenbos. Wegens de talloze kritieken op de scoutsbelofte, is de BSB in 1912 verplicht een regel toe te voegen waarin men wel trouw kan zweren aan God.
Een andere belangrijke stad in de geschiedenis van Open Scouting is Antwerpen. Ook in Antwerpen liggen Engelsen aan de basis van scouting. Een zekere Ziesmer leert scouting kennen tijdens zijn verblijf in Engeland. Hij spreekt vervolgens de Engelse professor in het Antwerpse lyceum, John Singleton, aan om dit experiment in Antwerpen op te starten. Vanaf januari 1911 leidt Singleton een scoutsgroep maar hij geraakt in conflict met de BSB. Singleton is immers van oordeel dat hij scouting in België heeft geïntroduceerd en weigert zich te onderwerpen aan het orgaan BSB. De BSB reageert verontwaardigd en stelt een andere persoon aan als commissaris voor Antwerpen. Een tweede troep in Antwerpen wordt geleid door Emile Kerkaert. Hij sluit zich wel aan bij de BSB en in juni 1912 worden zij erkend als de eerste BSB-groep van Antwerpen. Alhoewel Singleton al vroeger een scoutsgroep opstartte, zal zijn groep bekend staan als de tweede BSB-groep.
In 1913 zal de organisatie een eigen tijdschriftje hebben voor de aangesloten leden. “Le Scout” is de naam voor dit ledenblaadje en het bevat hoofdzakelijk nieuws over de organisatie, met soms aandacht voor plaatselijke BSB-troepen.
Na Brussel en Antwerpen veroveren de scoutsgroepen heel Vlaanderen. Zo zien we in 1913 al 4 Antwerpse BSB-troepen. Gent zal vanaf 1913 twee BSB-troepen hebben onder leiding van een zekere Debliqui en Beaumont. Andere steden in Vlaanderen met een BSB-troep zijn Lier, Mechelen, Oostende en Sint-Niklaas.

In 1913 wordt in Lier de eerste scoutstroep in het leven geroepen. Over de begindagen van deze Lierse jongerenbeweging is weinig geweten. Uit de bovenstaande geschiedenis van Open Scouting kunnen we opmaken dat de Lierse scoutstroep één van de eersten was in Vlaanderen.

Uit:  http://wiki.fos.be/foswiki/Speciaal:VerwijzingenNaarHier/De_geschiedenis_van_FOS_Open_Scouting

dinsdag 8 november 2011

Liers noodgeld tijdens de Eerste Wereldoorlog



Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleven aanvankelijk de gekende biljetten van de Nationale Bank in gebruik. Maar de Nationale Bank had, onder meer met het oog op een nakend gewapend conflict, reeds vanaf 1912 maatregelen genomen. Biljetten met een waarde van 5 frank werden voorbereid om in geval van oorlog in omloop te brengen. Het dreigende internationale conflict zorgde voor paniek bij de bevolking. Er groeide wantrouwen tegenover de bankbiljetten en men haastte zich eind juli - begin augustus 1914 naar de Nationale Bank om de biljetten in te ruilen tegen muntstukken. Daarnaast ontstond er in deze periode een probleem in het kleine betalingsverkeer. De vijffrankstukken en de zilveren pasmunt verdwenen uit de omloop. Men begon ze immers op te potten vanwege hun metaalwaarde. Hiervoor bracht de Nationale Bank op 27 augustus 1914 inderhaast vervaardigde biljetten van 1 en 2 frank type rekening-courant uit. Toch zou dit niet volstaan om de geldschaarste op te vangen... 

Meer en meer gemeenten kwamen in serieuze financiële problemen. Naast de dagelijkse uitgaven werden ze geconfronteerd met de bijkomende oorlogslasten. Militievergoedingen, militaire opeisingen, oorlogsschattingen, … vielen ten laste van de gemeenten, die geen beroep meer konden doen op hun financiële reserves. Deze waren gedeeltelijk geblokkeerd door oorlogsmaatregelen, zoals het moratorium op de deposito's dat de opvragingen sterk begrensde.

De eerste gemeenten vonden in augustus al een creatieve oplossing voor hun financiële moeilijkheden in de vorm van noodbiljetten of kasbons. Dit betekende concreet dat gemeenten zelf geld in omloop brachten zodat de gemeente, maar ook haar burgers, terug financiële middelen hadden. Andere gemeenten volgden snel dit voorbeeld zodat uiteindelijk meer dan 480 gemeenten in België eigen noodbiljetten in omloop brachten.

De gemeenten hadden nu wel opnieuw geld, maar hadden de mensen wel vertrouwen in dat nieuw gecreëerde betaalmiddel? Sommige gemeenten hadden dwangmaatregelen uitgewerkt indien de noodbiljetten niet zouden aanvaard worden, maar ze moesten er nauwelijks een beroep op doen. 


Er rezen wel een aantal andere problemen waar de gemeenten in eerste instantie niet aan gedacht hadden. Binnen welke grenzen waren de noodbiljetten geldig? De lokale handelaars moesten zich immers kunnen bevoorraden buiten de gemeente of stad. Sommige kleine gemeenten waren voor bepaalde producten zelfs helemaal afhankelijk van een nabijgelegen stad. De gemeente Kessel-Lo bijvoorbeeld, was voor haar voedsel- en randstofvoorziening nagenoeg helemaal afgestemd op de stad Leuven. Voor Kessel-Lo was het dus belangrijk dat haar noodgeld ook aanvaard werd in Leuven. Om deze problemen op te lossen werden er akkoorden gesloten tussen steden en gemeenten opdat het noodgeld in een ruimer geografisch gebied betaalkracht had. In de provincie Oost-Vlaanderen werd de "Bond van de gemeenten van het Land van Waas" opgericht die de stad Sint-Niklaas met twintig gemeenten uit de buurt verenigde. Ook de gemeenten uit de omgeving van Doornik sloten een gelijkaardig akkoord. 


Over de juridische kant van het noodgeld bekommerden de gemeenten zich aanvankelijk niet al te veel. Nochtans is er in België maar één instelling die geld mag uitgeven, m.n. de Nationale Bank. Om dit juridisch probleem op te lossen werd noodgeld daarom beschouwd als schuldbewijs van bijzondere aard, dat enkel gebruikt werd binnen de grenzen van de (samenwerkende) gemeenten om levensnoodzakelijke producten aan te schaffen. 


Tot slot verdient het noodgeld uit Gent nog een speciale vermelding. Slechts in enkele gemeenten in België werden naast papieren noodbiljetten ook noodmunten gemaakt. Eén van de 4 gemeenten was Gent. Aanvankelijk werden de munten uit ijzer met een laagje koper geslagen, tot de Duitse bezetter dit in 1918 verbood. Vanaf dan bracht de stad kartonnen munten in omloop. 


Voor wat Lier betreft, zou het duren tot februari 1918 voordat het Lierse stadsbestuur overging tot de uitgifte van noodgeld. In de gemeenteraad van 16 februari 1918 werd beslist om 100.000 briefjes van 50 centiemen, 100.000 briefjes van 25 centiemen, 200.000 briefjes van 10 centiemen en 100.000 briefjes van 5 centiemen uit te geven. De drukkosten beliepen 8.000 frank. Er werd dus voor 100.000 frank papieren pasmunt in omloop gebracht om het gebrek aan wisselgeld op te vangen dat zich reeds geruime tijd liet voelen in de Lierse handel. Dit papieren pasmunt kon iedere eerste dinsdag van de maand bij de stadsontvanger omgewisseld worden in de normale gangbare nationale munt. Onderaan het biljet staat 'Poortman Mechelen'. Hoogst waarschijnlijk was dit Maurice Poortman, een bekend Mechels graveerder van zegels en bankbiljetten. Op de ene zijde staat een stadszicht vanuit de Gasthuisvest naar de Sint-Gummaruskerk waarbij het standbeeld van kanunnik David is toegevoegd. Op de keerzijde staat een stadszicht met de Binnennete en de Werf. Bovenaan staat '15 januari 1918' als uitgiftedatum. Het Lierse stadsbestuur had reeds in december1917 het plan opgevat papieren wisselgeld uit te geven, maar werd door de Zivilkommissaris van Mechelen teruggefloten omdat de Zivilkommissaris hiervoor niet om goedkeuring was gevraagd. Blijkbaar waren de biljetten al gedrukt voordat de gemeenteraad op 16 februari 1918 zijn definitieve goedkeuring had gegeven.

Bronnen: 
Janssens V., De Belgische Frank. Anderhalve eeuw geldgeschiedenis, Brussel, 1975, pp.155-167;
Waerzeggers R., Het noodgeld uitgegeven door het Leuvens stadsbestuur 1914-1918, in: Revue belge de Numismatique, Bruxelles, 1978, pp.105-180. 
Het noodgeld van Oost-Vlaanderen tijdens WO I en WO II, Brussel, 1989, pp.3-9. 
Les monnaies communales en Belgique pendant la guerre 1914-1918, in: NBB-BNB, 1953, n°2, pp.1-16.

maandag 7 november 2011

Een schilderij van Rubens afkomstig uit de Lierse Kapucijnenkerk te bewonderen op de tentoonstelling in de Amsterdamse Hermitage

Van 17 september 2011 tot en met 16 maart 2012 presenteert de Hermitage Amsterdam een indrukwekkende selectie uit de verzameling Vlaamse kunst van de Hermitage St.-Petersburg. Een magistraal overzicht van 75 schilderijen en circa 20 tekeningen, waaronder talrijke meesterwerken van de grote drie van de Antwerpse school: Peter Paul Rubens, Anthonie van Dyck en Jacob Jordaens en werken van bekende tijdgenoten. Met 17 schilderijen en vele tekeningen krijgt Peter Paul Rubens (1577–1640) extra veel aandacht in de tentoonstelling.

Eén van de schilderijen is een kruisafneming afkomstig uit de Lierse Kapucijnenkerk. De figuren die Christus van het kruis neerhalen zijn in deze compositie gereduceerd tot vijf. De compositie is geheel geconcentreerd rond het lichaam van Christus. Zoals in de bekende Antwerpse 'Kruisafneming' wordt de nadruk gelegd op Maria Magdalena's schoonheid en de rijkdom van haar kledij.

Het altaartuk is afkomstig uit de Kapucijnenkerk in Lier. Het werd uit de kerk weggehaald door de Fransen en naar Parijs gebracht in 1797 of 1798. Het kwam in het bezit van Joséphine de Beauharnais en werd in 1814 gekocht door Tsaar Alexander I. Sindsdien hangt het schilderij in het Hermitagemuseum te Sint-Petersburg. Nu is het uitzonderlijk te bewonderen in Amsterdam tot 16 maart 2012.

Projectleider Birgit Boelens over 'De Kruisafneming':